Heimat vrouw – Het Nieuw-Zeelandse Okareka Dance Company presenteerde bij het schrit_tmacher festival in Heerlen Mana Wahine met een iets te overdreven toneelbeeld en vijf dansers

Door Melanie Suchy
Vertaling door Lisa Reinheimer

 

Aan het einde strijden ze. De vijf landen op het voortoneel en schudden hun ledenmaden, alsof ze alles wat ze tegenkomen zouden kunnen kapotslaan of verscheuren. Niet zozeer als aanval of agressie, maar ter verdediging. Tegelijk openen ze daarmee hun territorium voor het publiek. Een ogenblik maar. Een van hen is de weg al voorgegaan, zoals op een pad dat ze zich baant. Voorwaarts en terug, de hielen iets van de grond gelicht, de knie gebogen, met snelle, lichte en stille dierachtige passen. In de haar rechter, waarschuwende hand houdt en draait ze een platte stok. Haar hoofd draait ze onverschrokken de vijand toe. Een ander wapen kwam ook nog voor: Een kogel, die ze aan een touw boven hun hoofden lieten zwaaien, waarbij ze de draaikracht voor de onderarmen uit hun torso’s halen. Met deze vrouwen valt niet te spotten. Maar toch, je kunt ook met ze lachen, zegt de voorstelling op andere momenten: Mana Wahine. En alles daartussenin.

Want de choreografie, die deels met verbluffende videoprojecties versmelt en door soms bijna te krachtige muzikale stromen omwelft en doordrongen wordt, laat scènes van het vrouwelijk leven zien. Die baseren zich expliciet op de traditie, legendes en geloofsovertuiging van de Maori cultuur, maar mixen zich met spatjes van andere, zogenaamde westerse, ervaringen. Alles bij elkaar bouwt Mana Wahine geen tegenstelling van leefwerelden op, maar een met elkaar, een zowel-als-ook. Dat lijkt de boodschap te zijn die ook spiritueel begrepen kan worden. Het stuk begint en eindigt met gebeden, gezongen (niet live) door Tui Matira Ranapiri-Ransfield. Het is ook haar gezicht dat als reusachtige projectie op een dun gordijn het publiek bij binnenkomst begroet. Met een ragfijn zweempje van een lach op de donkere lippen en een enorme kracht, die zich zelfs in deze hoedanigheid van onlichamelijke aanwezigheid laat raden.

Veel voldoet aan deze ambitie van Mana Wahine, maar niet alles. Het idee voor dit stuk ontstond bijna drie jaar voor de première eind juni 2014 in Rotorua in het Noorden van Nieuw-Zeeland. Een van de chefs van de Okareka Dance Company, Tiara Roya,l kwam op het idee door een gesprek met zijn nicht Tūī Matira Ranapiri-Ransfield, die cultureel adviseur is. Zij vertelde hem over Te Aokapurangi een gemeenschappelijke voorouder. Deze jonge vrouw had haar volk de Ngāti Ohomairangi uit Te Arawa, het gebied rond het Rotorua meer, behoed voor moordende vijanden. Daarom waarschijnlijk dit strijdvaardige einde van de voorstelling. Daarvoor was de heldin gekidnapt, ook daar wijst een korte scène op waarin de ene danseres de andere onder haar arm klemt en wegdraagt. Waarschijnlijk zou men met meer kennis over de Maori cultuur ook meer elementen herkennen. Maar ook zonder die kennis wordt het geheel duidelijk, dat is een sterk punt.

 

©Okareka Dance Company

Lucht en water

Voor de choreografie hebben Taiaroa Royal en Taane Mete een vrouw in huis gehaald: Malia Johnston. Victoria Kelly, die de muziek in een lang werkproces van voorstellen, reageren en doorvoeren, stuurde laat traditionele instrumenten klinken. Fluiten, rammelaars, houtjes, een diepe hoorn en gezang. Daarbij de roep van specifieke vogels, kwint opwaarts, en een petsen op het water van peddels. Verder zijn er piano en orgel te horen, synthesizer en elektronische dreunen en pauken die de stoelen van het theater laten trillen. Dat maakt indruk, maar daarmee neemt de in filmmuziek ervaren componist de wind uit de zeilen voor de dans. Je wantrouwt of ze te hulp komt als de lucht te ijl wordt.

Echter, de scènes die alleen leven door de dans van de vijf jonge vrouwen zijn flauw. Dan wiegen en buigen ze in unisono, glijden naar de vloer, steeds weer strekken ze zich naar boven, naar opzij, in een mooie maar te sobere bewegingsflow uit het moderne dans vocabulaire. Soms weer verheft een danser haar stem met een solo en rammelt met haar handen aan de hemel, grijpt in de lucht en houdt dan iets groots in haar armen en drukt het tegen haar eigen buik, laat dan de handen naar beneden roetsjen of drukt haar voorhoofd tegen de grond, zodat het bovenlichaam en de benen een soort tent vormen. Daarmee krijgt de ‘vrouwenpower’ een herkenbaar gezicht, huid en haar. Haren wapperen ook als open manen, toch is dat een van de plattere choreografie ideeën. Soms worden er elementen van de traditionele dans aangestipt, fladderende vingertoppen, zijlings omhoog gedragen armen in een lichte hoek van 100graden geknikt. Of de boven hun hoofd gevormde kroontjes door hun polsen tegen elkaar te houden. Dat wordt niet expliciet gedaan om het voor niet Nieuw-Zeelanders exotisch te laten lijken, maar om de dans een meertalige persoonlijkheid te geven.

 

©Okareka Dance Company

Oever en aarde

Voor hen is ook de verbinding met de natuur belangrijk, wat hier gelukkig zonder kitsch geënsceneerd wordt. In een prachtig verstild duet botst een danseres op de vier anderen in, in alle zielendierenrust, onder haar buikt klemt zich een kleinere collega vast. Ze komen samen omhoog, de ene leidt zacht de armen van de anderen. Kijk, zo breidt je je vleugels uit. Maar een paar seconden, dan gaan ze ieder hun weg, rukkend en zwoegend. Aan het einde kruipt de kleinere en draagt de ‘oudere’ op haar rug. Een, twee mensenlevens. Op een ander moment trekken de danseressen hun kin en neus tot snavel naar voren en aanschouwen verontwaardigd de hen tegemoetkomende soortgenoten, wat het publiek laat grinniken. Ze dragen zwarte rokken als bovenstukken die ze voor hun buiken en lange naakte benen houden en draaien met witte zakken bij hun billen. Die zetten ze later schuin op hun hoofd wat hun op nonnen doet lijken. Met zulke rekwisieten en kledingstukken als hemden, jassen en zwarte rokken lijken ze steeds de afstand van het natuurlijke of pure uit te drukken. Ze poseren ermee voor de lol tot vervelens toe, tot zij ze laten vallen. Daaronder dragen ze lichtgekleurde bodies.

Het gebruik van materialen en weefsels heeft ook creatieve, gemeenschappelijke en wonderschone elementen. Aan het begin worden er geestachtig zwemmende vrouwen op vijf welvingen van een reusachtig laken geprojecteerd. Daaronder ontvouwen zich langzaam de in elkaar gedoken dansers tot stand tot ze werkelijk op de wereld komen. Later trekken de vijf vrouwen, intussen tot volwaardige actoren gegroeid, het golvende verband over het toneel, lopen erover heen en weer, zoals de golven in de branding. Ze schuiven het vanaf de zijkant samen, zodat er plooien ontstaan en strijken het weer glad. Werken. Daarbij schilderen videobeelden van Rowan Pierce met geel en groen een bos en waarschijnlijk een woestijn op het toneelkleed. Het is de wereld die ademt en rimpelt en lacht en ook als een avondkleed van de schouders van een vrouw afglijdt.